Voor de veldwerkers die werkzaam zijn in Wijkteams, is een pittige periode aangebroken.
‘Hulp dichter bij de burger brengen’; ‘leren om op de handen te zitten’ en eerst te onderzoeken wat een klant op eigen kracht vermag of met hulp uit de omgeving; en de veel beleden ‘kwaliteitsslag’ waar maken, zijn voornemens die in de praktijk niet eenvoudig te realiseren zijn.
Daarbij wordt in toenemende mate duidelijk hoeveel er in de te korte voorbereidingsperiode die aan de transities vooraf ging niet geregeld is. Kunt u zich dat voorstellen, dat u een auto koopt, waarvan de fabrikant vergeten heeft er een rem in te zetten? En dat afdoet met: ”Sorry, foutje” ?
Ik wil best geloven dat het werken in een multidisciplinair wijkteam, na het oplossen van de kinderziekten, uiteindelijk verbeteringen in de dienstverlening gaat opleveren.
Voorlopig echter spreek ik teveel veldwerkers die moeten beschikken over een geweldig incasserings- en improvisatievermogen om zich in de bureaucratische dictatuur van nieuwe wetsregels, verordeningen, klantformulieren , indicatiestellingen en meervoudige subsidiestromingen staande moeten houden. In menig Wijkteam zie je de stapel hulpaanvragen dan ook snel groeien. De wachttijden die oplopen zijn evenwel dienstbaar aan de wens van de overheid om de burger in de ‘eigen kracht’ te zetten. Immers het wachten moe gaat een deel van de hulpvragers wel op zoek naar – veelal betaalde- alternatieven, of haken gewoonweg af.
Doelstelling gehaald!
Machtsspelletjes
We zouden bijna vergeten dat er met de ‘kanteling in het sociaal domein”( vergeef me het platgetreden taalgebruik) ook sprake zou zijn van het ‘nieuwe denken’. Deze mentaliteitsverandering was noodzakelijk om van het vastgeroeste instellingsdenken te komen tot een instellingoverstijgende visie om – ondanks forse bezuinigingen toch- kwaliteit te blijven leveren. Dat is heel veel gevraagd van de bestuurders van grote instellingen die momenteel worstelen met de vraag hoe ze megabezuinigingen moeten managen. In Raden van Bestuur en directielokalen leidt dat snel tot heftige confrontaties, waarin niet direct het ‘nieuwe denken’ komt bovendrijven. Binnen die strijd dreigen de bestuurders die op basis van hun ‘dikke ik’ nietsontziende machtsspelletjes niet uit de weg gaan het te winnen van de bestuurders die gaan voor de ’mentaliteitsshift’. En daarmee devalueert de transitie tot een keihard gevecht waarin de ‘overlevingsstrategen’ hun positie versterken en de afstand tot de werkvloer alleen maar groter wordt. De supporters van het ‘rendementsdenken’ zijn dan snel in het voordeel tegenover de ‘kwaliteitsdenkers’.
Dodelijk conformisme
Dit proces is maatschappelijk nauwelijks zichtbaar omdat ook het lagere management de kiezen stijf op elkaar houdt. Immers voor je het weet vlieg je de laan uit. Conformisme is dodelijk in een transitiefase, waarin wordt gevraagd om durf, creativiteit en ‘alle neuzen naar een kant’.
En daarmee dreigen de transities tot een platte bezuiniging te verworden, terwijl de ideologische rechtvaardiging van deze ‘kanteling in het sociaal domein’ wel een heel dun vernislaagje blijkt te zijn.
Mijn hoop is gevestigd op de jonge studenten en docenten binnen het Universitair onderwijs, die momenteel vechten voor behoud van hun studies, tegenover bestuurders die als ware technocraten de cijfers steevast laten prevaleren boven de kwaliteit van het onderwijs.
De ‘echte’ transitie moet veelal nog beginnen.