Participatiesamenleving
Half twaalf ´s avonds. Ik lig net in bed en dommel langzaam weg. `Tring…..´ De bel. `TRIIIING!`, en al snel hoor ik ook gebonk op de deur. Toch maar het bed uit. Het is de buurvrouw van even verderop. Met drukke gebaren probeert ze mij iets duidelijk te maken en loeit af en toe in mijn gezicht. Ik ruik de alcohol. De buurvrouw houdt van een drankje, maar is daarnaast ook doofstom. Ik heb geen idee wat ze bedoelt. Uit frustratie gaat ze steeds harder schreeuwen, `MWOEHOEEHOE!´.
In mijn pyjama loop achter haar aan door de hal van het appartementencomplex. Zij toetert er lustig op los. Ik probeer haar duidelijk te maken dat er mensen zijn die morgen vroeg naar hun werk moeten. Maar ze hoort mij dus niet. Bij de brievenbussen proberen we een paar minuten met handen en voeten te communiceren. Iets in deze ruimte maakt haar aan het toeteren. We komen er samen niet achter. Onverrichter zaken scheiden onze wegen even later weer.
Ik kijk er allemaal niet meer van op. Het complex van de sociale verhuurder biedt plek aan twee typen mensen. Starters op de huurmarkt. Jonge mensen die met zichzelf bezig zijn en het liefst willen dat anderen zich niet met hen bemoeien. Het onderling contact verloopt via afkeurende blikken in de hal en papiertjes op de toegangsdeur. ‘Wil iedereen zijn eigen papierzooi opruimen’. De starters komen zonder zich voor te stellen. En vaak zijn ze ook weer snel vertrokken.
De andere helft bestaat uit mensen voor wie het complex het eindstation is van hun woon carrière vanwege financiële , psychische en fysieke beperkingen. Zo woont tegenover mij een ex-vluchteling met depressieve klachten en een enorm trauma. Daarnaast een heel lief, maar veel te makkelijk te beïnvloeden licht verstandelijk beperkt meisje. De doofstomme buurvrouw woont in het aansluitende appartement dat op haar beurt grenst aan het domein van een niet al te snuggere jongen met een suikeraandoening. Boven woont nog een vrouw met ernstige psychische klachten. Deze groep buren is aan het overleven en net als de starters alleen met zichzelf bezig.
Als je maar lang genoeg tussen hen woont, wordt je vanzelf de bekendste buurman. En als je niet een enorm botte lul bent, wordt jij degene bij wie de drempel laag genoeg is om een vraag te stellen. Gezien de ernst van de aandoeningen bij mij op de gang, kan dat soms wat veel worden. En dus heb ik grenzen moeten stellen. Zo leen ik wèl wekelijks mijn sleutel van de berging uit aan het licht verstandelijk beperkte meisje, maar ga ik nìet meer wekelijks op de koffie bij mijn depressieve overbuurman. Zijn pijn is mij te intens.
De op gezette tijden terugkerende check van de imaginaire gaslucht bij mijn bovenbuurvrouw, doe ik wèl. Kleine moeite. En als ik er dan toch ben, neem ik voor de vorm de schroeven in de muur ook meteen mee. ‘Die zijn dik in orde, mevrouw’. Op de momenten dat ze ondanks mijn controle het toch niet vertrouwt, bel ik de techneut van de corporatie. Hij is inmiddels volledig op de hoogte en laat na zijn rondje een schriftelijk rapport achter. Geen probleem.
Gehannes met parkeerplekken, omgaan met ongeadresseerd drukwerk, de slechte service van het nieuwe kabelbedrijf en reparaties aan het pand. Ik betrap me er op dat ik ondanks mijn grenzen, vroeg of laat toch weer dingen sta uit te leggen en te regelen. Het lijkt af en toe veel op werk. Onbetaald werk. Waar je eigenlijk niets voor terug krijgt. Want hoeveel oog ik ook heb voor mijn ‘speciale buren’ , wie van hen bekommert zich eigenlijk om mij?
Ik denk er dan ook sterk over na om te verhuizen. Naar een straat waar mensen wel naar mij omzien. En waar het geven van twee kanten komt. Waar de mensen elkaar groeten en ’s zomers op bankjes voor hun huis genieten van de zon. Een straat waar je over de heg met de beleidsbepaler van de overkant, de participatiegoeroe van twee huizen verderop en de besluitvormer van nummer 23 gezellig kunt filosoferen over hoe de participatiesamenleving er idealiter uit ziet. Zonder dat er een doofstomme alcoholist op je deur staat te bonken.
Goed verhaal. Zeer herkenbaar. Meer van dit graag.
Ik denk toch maar verhuizen.