Ik kom ze op straat tegen, tijdens een onderzoek naar kwaliteitsverbetering van het jeugd- en jongerenwerk in een kleine stad in het noorden. Ze verschillen van huidskleur, opleiding, thuissituatie, hangplek, politieverleden, zorgcontacten en sekse. Maar hebben het buitensporig drank- en drugsgebruik gemeen en een eensluidende visie op hun stad: “Er is geen fuck te doen”.
Op de vraag wat ze dan wensen wordt het even stil. Want wat houden “Meer activiteiten” in ? “Nou een chill lounge, waar je ook mag blowen als je 14 bent!”
Wrokkige onverschilligheid
Ik vind ze sympathiek, ook in hun wrokkige onverschilligheid en hun ‘no future’ houding, maar huiver als ik bedenkt hoezeer zij hun maatschappelijke kansen al bij voorbaat geëlimineerd lijken te hebben. Neem hun dromen, waarover ze gaandeweg het straatinterview , hardop gaan mijmeren. Roem en aandacht ‘on stage’, landelijke bekendheid, iemand zijn die zich onderscheid van anderen, werk dat er toe doet ; meiden of boy’s ‘scoren’ bij de vleet, trendy shoppen in Groningen met veel poen, terwijl je matties als vakkenvuller bij C 1000 niet verder komen dan 3.62 euro per uur. Dat gekoppeld aan een onafgemaakte VMBO of Praktijkschool levert een te scherp contrast op met wat er in de praktijk haalbaar is.
Pedagogische invloed
Wat ook steevast opvalt is de beperkte pedagogische invloed van hun ouders. Je komt immers alleen thuis om te slapen en te eten, verder heb je er niets te zoeken. In meer dan 50% van de gevallen zitten de ouders zelf ziek of werkloos thuis.
Natuurlijk zit het welzijn, zorg en arbeidscircuit in de stad niet stil. Want dat er een jeugdprobleem ligt is evident, maar niets nieuws “omdat de ouders van deze jongeren al hetzelfde is overkomen”. En wat heb je als arbeidconsulent te bieden als de werkgelegenheid uiterst schaars is en er alleen banen zijn voor ervaren en geschoolde vaklieden. Dan is er ook nog de normering die door vrijwel alle kids wordt gedeeld: problemen los je zelf of, lukt dat niet dan ga je naar vrienden, maar je bent een absolute loser als je in het circuit van de jeugdzorg terecht komt. Want als je daar eenmaal inzit, kom je er niet meer uit en wordt het van kwaad tot erger. Een uitzondering wordt gemaakt voor de ambulante jongerenwerker en de jeugdagent, die ongekend populair is, omdat hij ‘je probeert uit de shit te halen’.
On stage
Het wordt tijd deze jongeren te vragen voordrachten te houden voor de zorgsector met als thema: ”Wat moet je vooral niet doen als hulpverlener’. Laat ze dat ‘on stage’ doen in een levendige weergave van wat er allemaal mis kan gaan in dat circuit. Neem Josje (gefingeerde naam) , 16 jaar, weggevlucht van huis, die niet wil praten over wat daar gebeurd is. Kwam bij Jeugdzorg terecht, omdat ze ‘een kamer nodig had’. Toen ze, kwetsbaar als ze was, brak en het hele pijnlijke verhaal eruit gooide , zei de therapeut na veertig minuten:”Sorry, ik ga nu stoppen, voor het volgende gesprek´. Ter plekke nam ze de beslissing: ”Dit zal me niet meer overkomen. De pot op met hulpverleners. Die zijn er alleen om hun eigen ding te doen”.
Bovenstaand beeld is niet uniek. In iedere stad of dorp kom je ze tegen. En naarmate de economische crisis blijft woekeren zijn ze met stip de eerste categorie onbemiddelbare jeugdwerklozen. Daar veranderen stages of arbeidsgewenning projecten niets aan.
Experimenteer gedrag
Wat me raakt is het beeld van een kaste samenleving, waar de muren tussen jong en oud hoog opgemetseld zijn, waar zo weinig pedagogische rolmodellen zijn. De grenzeloosheid van het experimenteer gedrag van tieners kan dan op straat, in het stadspark of in de parkeergarage van het winkelcentrum wezenloze vormen aannemen. Lege bierblikjes zijn lege whisky, gin enwodkaflessen geworden. Dit is geen pleidooi voor meer jeugdwerkers of behoud van subsidies. Het is eerder een wrange constatering dat we als onderwijs, arbeid, welzijn en zorgcircuit vaak geen antwoord hebben, niet eens weten hoe de kids leven, denken of benaderd willen worden. Niet dat ze onbereikbaar zijn. Bij ieder gesprek verbaas ik mij over de gretigheid waarmee ze vertellen over hun leven en de dingen die hun raken, maar besef ook dat ze de jongste exponenten zijn van een komende ‘lost generation’.
(Deze blog verscheen eerder in vaktijdschrift Zorg en Welzijn)
Ja, dit roept herkenning bij mij op. Het is natuurlijk al een paar jaartjes … geleden dat ik ze tegenkwam. Helemaal niet onbereikbaar. Als je verdommes maar eerlijk tegen ze bent!
Opvallend ook, Joke, dat als je de grote lijst bestudeert van burgerinitiatieven, je maar heel weinig specifiek op de jeugd gerichte projecten tegenkomt. Vooral de categorie die dreigt uit te vallen in het onderwijs en in de arbeidssector zou onze speciale aandacht moeten hebben in buurt en wijk. Maar als ze een eigen plek hebben waar ze elkaar kunnen ontmoeten kun je wachten op enkele verzuurde buurtbewoners die bij een raadslid gaan klagen over vermeende overlast, zoals onlangs in de Stad Amersfoort te lezen was. Te triest voor woorden omdat zo’n signaal door jongeren wordt gezien als bevestiging van een hardnekkige overtuiging: “We horen er gewoon niet bij”.