Tijdens een deur een deur aan deur inventarisatie in de wijk Schothorst, waarbij zowel werd gevraagd naar zorgvragen als zorgaanbod, overtreft het aanbod de vraag met 75%. Het is kenmerkend voor de bereidheid van de burger om burenhulp te verlenen op het moment dat er een duidelijk organisatiekader is, waarbinnen diensten gematched kunnen worden.
Het zegt ook iets over de ‘vraagverlegenheid’ van vooral ouderen, die het moeilijk vinden een beroep te doen op straat of buurtgenoten.
Dat het omgekeerde ook bestaat in de vorm van hulpgewenning en het overvragen van de diensten van professionals en vooral vrijwilligers, wordt, ook in de literatuur, maar spaarzaam naar buiten gebracht. Die vorm van ‘overvragen’ kan snel leiden tot overbelasting bij burgers die graag klaar staan voor hun medemens. Opvallend genoeg bestaat er, bij mijn weten, voor dit proces geen goed woord. Suggesties?
In www.socialevraagstukken.nl gaat onderzoekster Femmianne Bredewold in op deze problematiek
(http://www.socialevraagstukken.nl/site/2014/07/29/er-zijn-ook-mensen-zonder-vraagverlegenheid/) .
Het doen mij denken aan mijn prille ervaringen als beginnend welzijnsonderzoeker in een heftige buurt in Amsterdam:
“Ik sla ze dood…”
Het was nog voor het tijdperk van het digitale cliëntvolgsysteem en de term multiprobleemgezin moest nog uitgevonden worden. Maar familie M. voldeed ruimschoots aan alle criteria. Deze woonde in een kleine buurt die stedelijk bekend stond als ‘asociaal’. Een dumpplaats voor ‘gezinnen met externe problematiek op het gebied van het wonen’, zoals dat mooi in ambtelijke termen heette.
Om het zootje ongeregeld wat bij te sturen en al te grote calamiteiten in te dammen was er een groot blik social workers opengetrokken, waarvan de meesten het na korte weer voor gezien hielden. Te ‘politiseren’ viel er weinig en menig werker kwam zelfs niet door de ‘groentijd’. Deze werd door de bewoners vakkundig geregisseerd om het kaf van het koren te scheiden. Een indrukkende combinatie van afschrikkende verhalen over moord en doodslag, gecombineerd met het slopen van je fiets, een deurklink onder 220 volt of een nat pak halen in het kanaal, bracht de eerste selectie teweeg onder idealistische professionals die werden losgelaten op de buurt. Werkers die bleven werden vervolgens zoveel mogelijk ingezet om ‘dingen te regelen’. Ze werden beschouwd als een soort rariteitenkabinet, dat bij tijd en wijle nuttig kon zijn om een uitkering te versieren of een ontlastende verklaring af te leggen bij een rechtszaak. Alleen een paar ‘witte raven’ wisten het verschil te maken en werden door bewoners in hun hart gesloten. Als onderzoeker met grote belangstelling voor de leefwereld van bewoners aan de onderkant van de samenleving, was ik welkom in menig gezin. Zo ook bij familie M.
Daar kreeg ik een aanschouwelijk college over dagelijks overleven en de bijdrage die het Maatschappelijk werk daarbij kon leveren. Maar niet zonder eerst zelf ‘gepeopeld ’te worden door zoon Japie, die bij mijn eerste bezoek de kleine overvolle huiskamer binnen kwam stormen en zijn honkbalknuppel vervaarlijk in mijn richting zwaaide onder het uitroepen van “Ik sla ze dood….ik sla ze dood….die muggen”. Tandenloze Pa M., rolde van het lachten van zijn stoel, gooide zijn ochtend pilsje om en kreeg vervolgens een zware astmatische aanval. Mij werd op het hart gedrukt niet te veel aandacht aan de man te besteden omdat hij ‘niet helemaal helder ’was.
Hulpvragen
Moeder M. fungeerde als kapitein op een wankel schip, dat zij met kunst en vliegwerk in de vaart hield. Daarbij geholpen door een compleet bataljon van maatschappelijk werkers. Bij gebrek aan onderling contact tussen alle gezindten had moeder M. alle instellingen in de stad benaderd. Buurtmaatschappelijke, Algemene, Humanitaire, Katholieke, Protestantse, en Joodse maatschappelijk werkers liepen er de deur plat. Zij luisterden geduldig naar de litanie van huiselijke en persoonlijke ellende, die steevast werd gevolgd door een dringend verzoek om nieuwe huisraad. Zoon Japie, die in intelligentie met zijn vader kon wedijveren, had immers een dure hobby. Elektrische apparatuur had zijn speciale belangstelling. Deze werd steevast gedemonteerd om te zien ‘hoe alles werkte’, maar kon vervolgens niet meer in mekaar gezet worden. De resultaten van deze liefhebberij stonden in de vorm van meerdere TV toestellen in de achtertuin te verpieteren. Ook huisraad moest er bij tijd en wijle aan geloven.
Dan werd het weer tijd voor een afspraak met het Maatschappelijk werk. Tot op een ochtend twee professionals elkaar in de voortuin van Moeder M. troffen.
Dochter D., tippelde als prostitué en werd op een avond door een adjunct manager sociale dienst van het districtskantoor in zijn auto uitgenodigd. De volgende morgen belde moeder hem op met de vraag of hij genoten had van zijn buitenechtelijke escapade. Om vervolgens het verlanglijstje te dicteren van huisraad die dringend aan vervanging toe was, inclusief een grootbeeld televisie voor zoon Japie. Binnen twee weken was de woning geheel gepimpt. Van enige gêne was geen sprake. Zo werden de zaken geregeld aan de onderkant, want als je ‘asociaal’ was dan diende je daar ook naar te gedragen.